Over Bert Voorhoeve en de taal van beelden
Het geheimzinnige trommeltje
Ik werd in 1940 in Hattem geboren. Mijn eerste levensjaren gedurende de tweede wereldoorlog bracht ik door in een paradoxale omgeving. We woonden in een paradijselijke natuur midden in het bos. Maar tegelijkertijd was er de spanning doordat we onderduikers in huis hadden. En op het eind van de oorlog inkwartiering van Duitse soldaten.
Eerste herinneringsbeelden: gecamoufleerde Duitse soldaten die uit het bos komen en mijn vader meenemen terwijl ze hun geweren op hem richten. Gelukkig kwam hij later weer terug, hij moest loopgraven graven voor de IJssel linie. Eén van de vrouwelijke onderduikers die bij ons in huis woonden noemde ik ‘oma’. Als ik met haar ging wandelen in het bos nam ze altijd een trommeltje mee. Ik vroeg me af wat er in dat trommeltje zat. Als we op een bankje zaten maakte ze het open en gaf ze mij een snoepje. Het trommeltje had iets geheimzinnigs, zeker de eerste keer dat ik het zag en nog niet wist wat er in zat.
Veel later in m’n leven kwam de herinnering aan dit trommeltje terug. Het bracht me op het idee een trommeltje met een geheim midden in de kring te zetten van de groepen die ik begeleidde. In het trommeltje zat nu een kluwen gouddraad als beeld voor onze levensweg. Maar dit werd pas onthuld tijdens de afsluiting van de bijeenkomst.
Ik las de sprookjes van Grimm in een stukgelezen boek met tekeningen van Rie Cramer. Ook de sprookjes van Andersen las ik. Ik was erg onder de indruk van ‘De sneeuwkoningin’. Dit sprookje zou me later in mijn leven de inspiratie geven voor het ontwikkelen van beeldende werkvormen in mijn werken met groepen.
Als prentenboeken herinner ik me : Hansje Stoffel van Hermien IJzerman en Hansje in Bessenland van Elsa Beskow. Deze prentenboeken heb ik ook aan mijn kinderen en nu aan mijn kleinkinderen voorgelezen.
Toen ik tien jaar was zag ik voor het eerst van m’n leven een film: Sneeuwwitje en de zeven dwergen van Walt Disney. De film maakte diepe indruk, maar
later in m’n leven merkte ik hoe moeilijk het is je een kabouter voor te stellen zonder dat de zeven dwergen van Walt Disney zich opdringen.
We hadden een kast met verkleedkleren, met andere kinderen voerden we toneelstukjes op. Ik maakte poppenkastpoppen: Jan Klaassen, Katrijn, de veldwachter, de dood van pierlala, de duivel. Van een paar sinaasappelkistjes maakte ik een poppenkast en gaf voorstellingen voor kinderen uit de buurt.
De toverlantaarn
Toen ik elf jaar was zag ik in de krant een kleine advertentie: te koop, een toverlantaarn met plaatjes. Ik had net genoeg zakgeld gespaard en met een portemonnee vol dubbeltjes, kwartjes en guldens fietste ik naar het adres dat in de advertentie vermeld stond. Ik kocht de toverlantaarn, een kleine zwartmetalen projector met een ‘schoorsteentje’ erop waardoor de warmte van de lamp kon ontsnappen. Bij m’n oma die vlakbij woonde beleefde ik het wonder dat je plaatjes op de muur kunt projecteren. Op de glazen plaatjes stonden beelden uit diverse sprookjes. In deze tijd met een overvloed aan beelden op televisie, film, dvd, computer, mobiele telefoon kun je je haast niet voorstellen dat het maar een halve eeuw geleden is dat je lichtbeelden op de muur als een wonder kon beleven.
Tijdens de volgende jaren verdween de geheimzinnige betovering die uitging van de geprojecteerde beelden op de muur in een verduisterde kamer. Ik werd gefascineerd door andere tekenfilms van Walt Disney: Pinokkio, Assepoester.
Er kwamen andere beelden in m’n leven: stripverhalen van Donald Duck, Tom Poes, Bruintje Beer, Kapitein Rob, Erik de Noorman.
Na de scheiding van m’n ouders rond mijn twaalfde jaar begon mijn moeder een kinderkamp. Gedurende vele jaren hielp ik iedere zomer in deze kinderkampen waar ook veel aandacht werd besteed aan creativiteit en toneelspel. Er werden diverse sprookjesspelen gespeeld door de kinderen.
In de mist
Tijdens m’n puberteit was ik diep onder de indruk van de bijbelse spektakelfilms
zoals De tien geboden, Ben Hur, Quo vadis?
Toen ik ouder werd ging m’n belangstelling meer uit naar de zogenaamde kunstzinnige films, die nu in Filmhuizen worden vertoond. Mijn belangstelling voor de film werd verdiept op de Sociale academie. Tijdens lessen filmkunde verdiepte ik me in de achtergrond en de geschiedenis van de film, waarbij we ook allerlei films zagen uit de pionierstijd van de film: de beeldentaal van Eisenstein zoals in De panzerkruiser Potemkin raakte me diep. Als studieopdracht maakte ik een film met als spelers kinderen in een Groningse stadswijk. De titel van de film was ‘De verdwijnmachine’. Een lugubere professor had een machine uitgevonden waarmee hij kinderen uit hun speelomgeving kon wegtoveren zodat ze niet meer konden spelen. Enkele kinderen lukte het de machine onklaar te maken waardoor de macht van de professor was gebroken. Ik voelde me zelf ook afgesneden van de fantasie, de speelsheid en veelkleurige creativiteit uit m’n kinderjaren. Ik verlangde er naar terug, maar ik realiseerde me dat er geen weg terug was. Het was alsof ik leefde in een dikke koude mist waarachter de werkelijkheid was verborgen.
De kindertijd was voorbij en onbereikbaar en de volwassen wereld kwam als een dreiging op me af. Ik moest denken aan Kai uit De sneeuwkoningin, het sprookje van Andersen dat als kind zo’n indruk op me maakte. De jongen was door de sneeuwkoningin ontvoerd uit zijn kindertijd en in haar ijzige ijspaleis moet hij met een splinter van een duivelse spiegel in z’n ogen en hart het ‘ijzige verstandsspel’ spelen, totdat zijn trouwe vriendin Gerda hem na een moeilijke reis kwam verlossen
Antroposofie
Een psychiater raadde mij aan om de bijeenkomsten te bezoeken die in Zeist werden georganiseerd door het Jongerencentrum voor Vrij Geestesleven. En zo kwam ik in contact met de antroposofie. Ik had het gevoel dat de zon door de mist heen brak, dat de splinter van de duivelse spiegel die ik ook in m’n hart en ogen voelde, wegspoelde en dat het ijs van ‘het ijzige verstandsspel’ in me ontdooide. Door de voordrachten en de werkgroepen tijdens de dagen van het Jongerencentrum voor Vrij Geestesleven ontdekte ik hoe je hoofd en hart, denken en gevoel met elkaar kunt verbinden. Een nieuwe wereld ging voor me open.
Ik werkte in club-en buurthuiswerk, met werkende jongeren en in een vormingscentrum waar groepen een week of een weekend kwamen. Ik zocht naar werkmethoden waardoor mensen in het groepsproces konden ervaren hoe je denken en gevoel, hoofd en hart met elkaar kunt verbinden. Want ik beleefde bij jongeren en volwassenen dat het denken, het rationele vaak erg domineerde bij de gesprekken over werk-en levensvragen.
De kleine prins
Film en televisie werden inmiddels heel gewoon. Ik maakte veel foto’s en ontwikkelde de films en drukte de foto’s af in m’n donkere kamer. Ik maakte filmpjes van mijn kinderen. Er stonden al heel wat fotoalbums in de kast en ik had veel films gezien in de bioscoop en op de tv toen ik De kleine prins van Antoine de Saint-Exupéry ontmoette. Het was weer alsof de zon doorbrak. Sinds deze ontmoeting werd een zin uit dit wereldberoemde boekje het uitgangspunt voor m’n werk: ‘Alleen met je hart kun je werkelijk zien, het wezenlijke is voor je ogen verborgen.’ Alleen met je hart kun je werkelijk zien… Ik ontdekte dat dit inhoudt: aandacht hebben en je verbinden met wat je waarneemt, je gevoelsmatig laten raken. Je hebt dan geen toverlantaarn, fototoestel, film of tv nodig om beelden te zien. Want door deze manier van kijken ontstaan er beelden in jezelf die een heel ander licht werpen op de dingen die je in je leven meemaakt.
Ik liet schoolgroepen de ontmoetingen spelen die de kleine prins op zijn weg naar de aarde heeft met een aantal planeetbewoners, die in eenzijdigheden verstrikt zijn. Ik was onder de indruk en ontroerd door de enorme creativiteit en inventiviteit en het enthousiasme waarmee de ontmoetingen van de kleine prins werden vormgegeven. De belangrijkste ontdekking was dat beeldentaal mensen kan bezielen. Sindsdien ben ik steeds meer met beeldende werkvormen gaan werken in mijn werk met allerlei soorten groepen: beelden uit sprookjes, verhalen, poëzie, de natuur enzovoort. Film bleef ik ook gebruiken als uitgangspunt voor een gesprek, maar ik werd me steeds meer bewust van het grote verschil tussen beelden die door een ander gemaakt zijn en die je in je opneemt en beelden die je zelf innerlijk kunt scheppen als je een verhaal of sprookje vertelt of er naar luistert.
Sprookjes vertellen
In 1981 kreeg ik de kans om drie maanden naar het priesterseminarie van de Christengemeenschap in Stuttgart te gaan. Iedere week werd er een bepaald thema behandeld. Eén week stond helemaal in het teken van volkssprookjes en de betekenis van de beeldentaal. Enkele priesterstudenten vertelden een sprookje uit hun hoofd en daarna ging de geestelijke die deze week begeleidde in op de beeldentaal. Ik had nog nooit meegemaakt dat iemand een sprookje uit het hoofd kon vertellen en ik was er dan ook diep van onder de indruk .
Dit wilde ik ook leren! Ik volgde diverse vertelcursussen en gedurende een aantal jaren organiseerde ik in m’n werk sprookjesweekends met iedere keer een ander sprookje als uitgangspunt. Ik vertelde een sprookje en we gingen in op de beeldentaal van het sprookje, er werd geschilderd en door middel van een improvisatiespel werd het sprookje gespeeld.
Van 1994 tot 2004 was ik lid van het bestuur van de stichting De Levensboom in Zeist. We organiseerden een aantal symposia over sprookjes waar veel belangstelling voor was. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van de symposia beleefde ik iedere keer weer het enthousiasme, de creativiteit en de inspiratie die de sprookjes teweegbrachten zowel bij de voorbereidingsgroep als bij de deelnemers aan de symposia. Dit geldt ook voor de sprookjes- gespreksgroep in Eindhoven,die al vele jaren regelmatig bij elkaar komt. Tijdens de bijeenkomsten ervaren we iedere keer weer hoe sprookjes tot leven komen als je er met meer mensen vanuit diverse invalshoeken bij stilstaat.
In de Belgische Ardennen begeleidde ik van 1995 tot 2000 met een groep vrijwilligers en een geestelijke van de Christengemeenschap gezinskampen.
Ieder kamp had een sprookje als thema, allerlei activiteiten hadden een verband met beelden uit het sprookje. Op het eind van het kamp werd een sprookjes improvisatiespel gespeeld met ongeveer honderd kinderen, jongeren en volwassenen. Ik vond het iedere keer weer indrukwekkend om te zien hoeveel creativiteit er tevoorschijn kwam bij de voorbereiding en het spelen van het sprookjestoneelspel.
Heel indrukwekkend waren de ervaringen met beeldentaal tijdens de jaarlijkse groepsreis naar de kathedraal van Chartres, die we met een groep vrijwilligers gedurende meer dan tien jaar organiseerden. De beelden in glas en steen kwamen tot leven door er intensief aandacht aan te besteden en door de ervaringen en waarnemingen kunstzinnig te verwerken. Het ontroerende beeld ‘Het luitspelende ezeltje’ deed de vraag opkomen of de maker van dit beeld het sprookje ‘Het ezeltje’ kende. Of is het omgekeerd: is het sprookje ontstaan naar aanleiding van dit beeld?
Een sprookje uit Davos
Door gezondheidsproblemen moest ik in 2004 stoppen met het geven van lezingen, workshops en het vertellen van sprookjes en verhalen. In 2007 had ik een bijzondere ervaring met sprookjesbeelden tijdens een opname in de Nederlandse astmakliniek in het Zwitserse Davos. Op een verjaardag van een van mijn medepatiënten vertelde ik het sprookje ‘De duivel met de drie gouden haren’ in een ruimte waar de patiënten vele uren doorbrachten achter een groot tv scherm. Ik kreeg zoveel positieve reacties dat ik besloot een sprookje te schrijven over het verblijf en mijn ervaringen in de kliniek. Mensen zeiden onder meer: ‘Wil je ons niet iedere avond een sprookje vertellen voordat we gaan slapen?’ En: ‘Zo’n sprookje is eigenlijk veel mooier dan al die televisiefilms waar we naar zitten te kijken, toen ik naar dit sprookje luisterde kon ik m’n eigen beelden maken.’
Bij het schrijven van het sprookje werd ik geïnspireerd door het sprookje van Grimm ‘Het water des levens’. De situatie van de doodzieke koning in het sprookje lijkt hopeloos. Toch blijkt er een geneesmiddel te zijn dat heel moeilijk is te vinden. De zoons van de koning trekken de wereld in om het geneesmiddel, het water des levens, te zoeken. Ik had het gevoel dat ook wij patiënten de wereld ingetrokken waren om genezing te zoeken, ook al kon je soms het gevoel hebben dat er geen hoop was op genezing.
Ik las dit sprookje op de laatste avond van mijn verblijf in Davos voor aan mijn medepatiënten. De reacties waren hartverwarmend en weer beleefde ik de kracht van beelden: ze kunnen een ander licht werpen op ervaringen waardoor je even verlost wordt van de last van problemen en ongemakken die ziekte met zich meebrengt.
Ik beleefde: als het je lukt om met mededogen en met je hart te kijken naar je eigen problemen en die van anderen, je beelden geschonken krijgt die jou en anderen innerlijk kunnen sterken en bemoedigen.
De toverlantaarn uit mijn kindertijd is een innerlijke toverlantaarn geworden. En deze toverlantaarn heeft de magische macht om innerlijke beelden tevoorschijn te toveren, beelden die een nieuw licht werpen op dagelijks ervaringen, gevoelens, vragen en problemen.
Mijn ervaringen met beeldentaal heb ik in een aantal boeken weergegeven.
Op de volgende pagina van deze website vertel ik daar meer over.